image.jpg

Verhalen

STILLEVEN

In november zijn kerken koud. De kilte hier was dus te verwachten, maar toch is deze november anders. Er heerst al maandenlang een virus. De regering heeft samenkomsten verboden. Daarom staan we in deze grote ruimte en worden geacht ons verhaal te vertellen aan het glimmende, zwarte oog van de camera. De één legt uit hoe mensen geneigd zijn om in moeilijke tijden anderen tot zondebok te maken, de ander houdt een pleidooi voor ware vriendschap, weer een ander schetst hoe leiders hun manschappen moeten motiveren om in de goede afloop te blijven geloven. Dan is het mijn beurt. Ik probeer de waarde van kunst duidelijk te maken. Decoratief tegenover essentieel. We vertellen allemaal ons eigen verhaal. We zijn als het stuk brood, het gele tonnetje en het rode laatje in een stilleven van Henk Helmantel. We vormen, zonder het te weten, toch één harmonieus geheel. 

DE ZIEL

Vrijdagmiddag was de middag van de bijzondere activiteiten. Je kon dan ineens de opdracht krijgen om poppenkast te gaan spelen bij de kleuters. Ik zat met een klasgenoot ineengedoken in de kast, we trokken een willekeurige pop over onze hand en begonnen in het wilde weg een onsamenhangend gesprek te voeren, dat meestal eindigde in het over en weer uitdelen van klappen. Terwijl we bezig waren, hoorden we dat de kleuters een voor een weg liepen en andere dingen gingen doen. Na de voorstelling liepen we zo langzaam mogelijk terug naar ons eigen lokaal. Daar was net de directeur binnengekomen, die met een wc-rol in de hand aan het uitleggen was dat, vanwege een verstopping van het riool, niemand meer dan twee velletjes wc-papier mocht gebruiken. Om een en ander te verduidelijken scheurde hij twee velletjes van de rol af en hield die omhoog. ‘Dus beslist niet meer dan dit!’, was zijn niet mis te verstane boodschap, en ik stelde mij voor dat ik op dat kleine, vieze wc-tje zou zitten en na twee velletjes zou zien dat ik het er niet mee zou gaan redden. Wat dan? Je broek omhoog trekken en het verder zo laten? Of doorspoelen en aan een volgende ronde van twee velletjes beginnen? Maar wat dan als er iemand aan de andere kant van de wc-deur stond te wachten? Die zou zeker ongeduldig worden. Het leek me het beste om bezoeken aan het verstopte wc-tje zo veel mogelijk te vermijden. Na de verhandeling over het wc-papier waren de tijdschriften aan de beurt. Als je een abonnement had, kreeg je er een uitgedeeld. En als je geen abonnement had, deed je net alsof dat hele tijdschrift je geen moer kon schelen. ‘Lees vooral op bladzijde 7 het verhaaltje over de zwarte kraai, want dat is geschreven door de moeder van één van jullie klasgenoten,’ zei hij terwijl hij in mijn richting wees. Ik werd overvallen door schaamte, want mijn moeder had mij wel verteld over het verhaal, maar het verhaal zelf kende ik niet. Wat als het een slap verhaal was en de kinderen mij erop zouden aankijken? Ik heb het verhaal nooit durven lezen.

De vrijdagen met poppenkast, wc-papiertoespraken en kraaienverhalen waren echter niets vergeleken met die vrijdagmiddag toen ik een soort ongeremde baldadigheid in me voelde opkomen, het gevoel had dat niets mijn fantasie nog zou kunnen stoppen, en tot mijn verbazing merkte dat ik met het grootste gemak andere kinderen in mijn plannen kon betrekken. Het was de vrijdag toen ik op het eind van de middag van school werd gestuurd en in de jaren daarna op alle andere scholen geweigerd zou worden, zelfs op scholen in provincies ver weg.

Mijn opa was die week gestorven. De goede man had, afdalend vanaf de koorzolder, even niet opgelet en was over de stenen wenteltrap naar beneden gerold. Toen hij niet thuiskwam, was men hem in de kerk gaan zoeken en daar lag hij onder aan de trap, in een inktvisachtige houding, levenloos. De begrafenis zou zaterdag plaatsvinden. Het zou de eerste en meteen ook laatste begrafenis zijn, waarbij hij niet zelf het In paradisum zou zingen, maar het hem toegezongen zou worden.

Hoe het plan is ontstaan, ben ik nooit te weten gekomen, maar op de een of andere manier had de juffrouw van mijn klas mijn moeder ervan weten te overtuigen dat het nuttig en leerzaam zou zijn om haar leerlingen ook met de dood in aanraking te brengen. De dood hoort immers bij het leven. Zo kwam het dat de kist met het lijk van mijn opa voor een middag, een vrijdagmiddag, aan de school werd uitgeleend en de kist daar door vier ernstig kijkende mannen in het midden van het gammele, houten klaslokaal werd neergezet. De kinderen in de klas keken mij met afkeer aan alsof het mijn idee was dat drie kinderen hun tafeltje hadden moeten ontruimen, zelf achter in de klas hadden moeten plaatsnemen en de kist met mijn opa op hun tafeltjes was neergezet. De juffrouw begon om de kist heen te lopen en uit te leggen dat we allemaal een ziel hebben en dat, als we dood gaan, die ziel het lichaam verlaat. Of we wisten waar die ziel dan heen ging, vroeg ze, maar we moesten haar het antwoord schuldig blijven. Ze liep naar het schoolbord om in grote blokletters het woord ZIEL op te schrijven. Het viel mij op dat iets wat je niet kunt zien, wel een naam kan krijgen en dat als je die naam in koeienletters op een bord kalkt, het ineens wel zichtbaar is. Ik probeerde te bedenken hoe dat kan, maar liep vast in mijn eigen gedachten. In de stilte die in de klas hing, - de juffrouw wilde hier blijkbaar de tijd voor nemen -, werd het knersende geluid hoorbaar van een voertuig dat langzaam de met grind bedekte parkeerplaats van de school op reed. Ik meende te zien dat de juffrouw bloosde. Toen de auto een kort claxonsignaal gaf, liep ze in ieder geval naar het beslagen raam, veegde de nattigheid van de ruit weg en keek naar buiten. Toen maakte ze een klein handgebaar om haar kapsel in orde te maken, gaf ons de opdracht om de tafels van 1 tot en met 9 hardop te scanderen en liep het klaslokaal uit. We wisten allemaal dat het haar vrijer was, die was aangekomen. Vanuit ons lokaal zagen we vaag hoe ze de rode kattenrug instapte en we wisten van eerdere keren dat er dan vervolgens een kwartier lang iets in die auto gebeurde, waardoor de juffrouw na afloop nog meer handgebaren nodig had om haar kapsel te fatsoeneren.

Al tijdens de tafel van 1 zag ik mijn kans schoon. Terwijl de klas doorging met het scanderen van de tafels, wist ik een paar jongens te mobiliseren om de kist met mijn opa op te tillen en dicht bij het bureau van de juffrouw op de grond te zetten. Daar tilden we de zijkant van de kist omhoog, zodat mij opa eruit rolde. We tilden hem op en zetten hem op de stoel van de juffrouw. Het leek me een goed idee om zijn twee onderarmen op de tafel te leggen, een pen in zijn hand te duwen en er een schrift onder te schuiven. Zelfs lukte het me om zijn ogen open te trekken en hem de bril van de juffrouw op te zetten. Ik duwde de stoel nog iets verder tegen het bureau aan, waardoor hij als vanzelf in een nóg natuurlijker zithouding terecht kwam. Terwijl de tafel van 8 om ons heen klonk, zetten we de kist rechtop tegen de muur, bij de scharnierkant van de deur. Toen ging iedereen zo snel mogelijk zitten, deed triomfantelijk mee met ’10 x 9 is 90’ en wachtte met ingehouden adem op de terugkeer van de juffrouw.

BEREID

Op loftuitingen reageert hij met een afwezige en enigszins verstoorde blik. Op geen enkel moment laat hij zich verleiden om een schuldige te nadrukkelijk bij naam te noemen, omdat hij weet dat het spel van the good guy and the bad guy de aandacht van het onderwerp zal afleiden. Hem staat maar één ding voor ogen: onrecht uitbannen, zonder omwegen. Met een half verhaal neemt hij geen genoegen. Huizenhoge muren komen van alle kanten op hem af en dreigen hem te vermorzelen. Zijn ogen staan donker, elk woord dat hij spreekt is doelgericht. Hij is bereid.